Het onvermogen van de doden om te horen

Inleiding

Men vraagt zicht vaak af over het doen en laten van de ziel in de Barzakh (het tussenstation tussen de dood en de Wederopstanding). Kan het horen? Kan het zien? Is het in staat om kennis te hebben over bepaalde zaken die afspelen in deze wereld?

Om deze vragen te kunnen beantwoorden, moet men eerst zorgvuldig en kritisch de bewijzen onderzoeken die tot bepaalde uitspraken hebben geleid in dit onderwerp, door sommige geleerden.

Het is algemeen geaccepteerd onder sommige geleerden en anderen, dat de doden in hun graven het vermogen hebben om de groet van de bezoeker aan het graf te horen en zo ook zijn smeekbede, zijn woorden etc. Maar dit begrip is ongefundeerd, en wordt niet ondersteund door de duidelijke teksten van de goddelijke wet. Sterker nog, het is in duidelijke tegenspraak met de verzen uit de Qur’aan en de authentieke overleveringen van de Profeet salallaahoe alayhie wa sallam, die elke mogelijkheid uitsluit dat de dode ook maar iets kunnen horen.

Bewijs vanuit de Qur’aan en de Sunnah die dit ontkennen.

Er zijn twee duidelijke verzen uit de Qur’aan die het vermogen van de dode om te horen uitsluiten. Allaah, de Verhevene zegt:


"Voorwaar, jij bent niet in staat de doden te doen horen en de doven de roep te doen horen wanneer zij de rug toekeren." [Surah an-Naml 27:80]

en

"En de levenden zijn niet gelijk aan de doden. Voorwaar Allaah doet horen wie Hij wil, maar jij kunt degenen die in de graven zijn niet doen horen." [Surah Fatir 35:22]

In het eerste vers wendt Allaah zich tot Zijn Boodschapper, Mohammed salallaahoe alayhie wa sallam, en herinnert hem eraan dat hij de ongelovigen niet kan overhalen om gehoor te geven aan de uitnodiging van de Islaam. Zulke mensen zijn vergelijkbaar met de doden, die niet in staat zijn om te horen.

In het tweede vers maakt Allaah duidelijk het verschil tussen de levende en de dode. Dat de twee niet gelijk zijn. Verder maakt Hij hierin duidelijk dat Zijn Profeet salallaahoe alayhie wa sallam, degene die het geloof verwerpen, niet kan overhalen om de boodschap te horen (zodat ze die kunnen accepteren, omdat zij dood zijn in hun hart en hun zielen). Zo een situatie is vergelijkbaar wanneer hij salallaahoe alayhie wa sallam zich zou richten tot de doden in de graven en tot hen zou spreken, want de doden zijn niet in staat om te horen! (Zie Tafsier at.Tabari, vol.21, p.36 en al.Qurtubi.s al.Jami, vol.13, p.232)

Net zoals de Qur’aan de mogelijkheid tot horen voor de overledenen onmogelijk acht, zijn er ook een aantal bewijzen uit de Soennah die tot dezelfde conclusie leiden.

Een van die ahaadieth is de volgende:

Op gezag van ibn Mas’oed radiyaAllaahoe ‘anhoe dat de Profeet salallaahoe ‘alayhie wa sallam zei:


“Allaah heeft engelen die reizen door de wereld, zij zullen aan mij de vredesgroet van mijn oemmah doorgeven.” [authentiek overlevert door Abu Dawud]

Deze hadieth verduidelijkt het feit dat de Profeet salallaahoe ‘alayhie wa sallam de vredesgroet die de moslims uitspreken over hem, niet kan horen. Als dit wel het geval zou zijn en hij de vredesgroet direct zou kunnen horen, dan zouden de engelen die het naar hem toe zouden brengen overbodig zijn.

Hieruit kunnen we ook herleiden dat de Profeet salallaahoe ‘alayhie wa sallam ook de woorden die tot hem gericht worden niet kan horen. Wat nog logischer hieruit te begrijpen valt, is dat de doden, die in rang lager zijn dan de Profeet salallaahoe ‘alayhie wa sallam, al helemaal niet de vredesgroet en enige andere vorm van conversatie kunnen horen als die tot hen gericht zou worden.

(Aldus het is absoluut dwaas om te proberen te converseren met de Profeet salallaahoe ‘alayhie wa sallam of anderen bij hun graven. Ze om hulp vragen is klaarblijkelijke shirk. En zo is de dwaling die verspreidt wordt van de verdwaalde soefies.)

Dus dit alles is in tegenstrijd met het wijdverspreide m..r foute begrip onder de mensen. De Boodschapper salallaahoe ‘alayhie wa sallam is niet in staat om de vredesgroet van degene die het over hem uitspreekt of rechtstreeks tegen hem zegt te horen, of hij nu ver verwijderd is of dichtbij is, maakt niet uit van welke plaats dan ook.

Het foute begrip dat de Profeet salallaahoe ‘alayhie wa sallam in staat is deze begroetingen rechtstreeks te horen is in tegenstrijd met de authentieke overleveringen die net werden genoemd en die juist duidelijk maken dat de engelen deze vredesgroeten aan hem mededelen. Bovendien is het ook nog eens gebaseerd op een gefabriceerde hadieth, waarvan de tekst als volgt is:

Het is overlevert dat de Profeet salallaahoe ‘alayhie wa sallam zei:


“Wie dan ook de vredesgroet uitspreekt over mij bij mijn graf, ik zal hem horen, en wie dan ook de vredesgroet uitspreekt van ver weg, het zal aan mij worden medegedeeld.” [deze hadith werd vermeld door al-Oeqayli in zijn boek, adh-Dhu'afa en door al-Khateeb, Ibn Asakir et. al, en zij allen waren het er over eens dat het een gefabriceerde hadith is. Zie al-Albani's al-Ahadith adh-Dha'iefah, vol.1, hadith no.203]

De weerlegging op dit valse bewijs

Om de bewijzen te weerleggen die zogenaamd bewijzen dat de overledene in het graf het vermogen heeft om te horen, is het belangrijk om ze goed te analyseren. Zodat men daarna ontdekt dat al die zogenaamde bewijzen zich baseren op zwakke en gefabriceerde overleveringen en ook gebaseerd zijn op verkeerde interpretaties van bepaalde teksten.

Er zijn een aantal authentieke overleveringen waarin vermeld wordt dat de Profeet salallaahoe ‘alayhie wa sallam de lijken van de polytheïsten van de Quraysh die gedood warendoor de gelovigen in de strijd bij Badr liet leggenin een opgedroogde put. De volgende twee voorbeelden gaan hierover en voldoen voor deze discussie:
Abu Talha overleverde: ”Op de dag van de strijd bij Badr, beval Allaah’s profeet salallaahoe ‘alayhie wa sallam dat de lichamen van de vierentwintig leiders van de Quraysh gelegd moesten worden in een van de onreine, verlaten (water)putten bij Badr. De derde dag na de strijd bij Badr vroeg de Profeet salallaahoe ‘alayhie wa sallam om zijn paard en besteeg het. Toen vertrok hij, en de metgezellen volgde hem. Ze zeiden tegen elkaar:”Hij zal wel gegaan zijn om iets belangrijks te doen.” Toen de profeet salallaahoe ‘alayhie wa sallam bij de put arriveerde stond hij bij de rand en begon degenen te roepen die daarin lagen en noemde ze bij hun namen, “Ooh zo en zo, zoon van zo en zo, en jij, zo en zo, zoon van zo en zo! Zou het niet makkelijker zijn geweest als jullie Allaah en Zijn Boodschapper hadden gehoorzaamd? Wij weten nu dat wat onze Heer ons had beloofd waar is. Weten jullie nu ook wat jullie Heer beloofd had waar is?”

Hierop zei Omar: ”Oh Allaah’s boodschapper, wat zegt u tegen deze lichamen zonder zielen?! Kunnen zij horen? Omdat Allaah, de Majestueuze en Machtige zegt: "Voorwaar, jij bent niet in staat de doden te doen horen." [Surah an-Naml 27:80]


Waarop de Profeet antwoordde: “Bij degene in wiens Hand de ziel van Mohammed ligt, jij hoorde niet beter dan zij van datgene wat ik zojuist zei.” Qataadah voegt hier aan toe: ”Allaah bracht ze (tijdelijk) weer tot leven zodat ze de berisping konden horen als teken van vernedering en (zodat ze) spijt en berouw (konden voelen).” (authentiek overlevert door al-Boekharie en Muslim)

In een andere overlevering over dit incident is er een kleine variatie in de tekst die als volgt gaat:

Ibn ‘Oemar vermeldt: “De Profeet salallaahoe ‘alayhie wa sallam stond aan de rand van de put bij Badr en zei:
“Weten jullie nu dat wat jullie Heer belooft had waar is?” en toen voegde hij eraan toe: ”Voorwaar op dit moment horen zij wat ik zeg.”


Later werd dit verteld aan Aa’ieshah, waarop ze het volgende commentaar gaf, “Wat de Profeet salalahu aleihi wa sallam bedoelde was,
“Nu weten zij dat wat ik ze vertelde de waarheid is” En ze reciteerde het vers): "Voorwaar, jij bent niet in staat de doden te doen horen," [Surah an-Naml 27:80] tot het einde van de vers." [authentiek vermeldt door al-Bukhari en anderen]

Sommigen leggen deze teksten van de twee overleveringen hiervoor verkeerd uit en gebruiken het als bewijs dat de doden kunnen horen. Echter, de volgende argumentatie weerleggen zulke claims:

Dit wonderbaarlijke moment waarbij de lijken van de gedode Quraysh in staat werden gesteld om de woorden die de Profeet salallaahoe ‘alayhie wa sallam tot hen richtte te kunnen horen, is een speciaal geval– een uitzondering van de algemene regel dat de doden niet kunnen horen.(Zie al-Aloesi's Roeh al-Ma'aani, vol.6 p.455) Door middel van een wonder, maakte Allaah de Almachtige het mogelijk voor hun om de woorden van de Profeet salallaahoe ‘alayhie wa sallam te horen tijdens dat moment, en alleen op dat moment toen hij die woorden uitte!

Dit is duidelijk bewezen door de tweede overlevering, omdat gezegd werd dat het horen voor hun voorwaardelijk was, alleen op dat moment dus toen de Profeet salallaahoe ‘alayhie wa sallam tot hen de berispende woorden toe sprak. Hij zei:

” Voorwaar op dit moment horen zij wat ik zeg.”

Ook in de eerste overlevering ontkent de Profeet salallaahoe ‘alayhie wa sallam het juiste begrip van ‘Oemar niet, die hij had over de algemene betekenis van het vers dat de doden niet kunnen horen. Hij verklaart eerder aan ‘Oemar van dat wat er heeft plaatsgevonden bij Badr een goddelijke wonder was, en dus, een uitzondering was van de algemene regel die aangegeven wordt door het vers (dat de doden niet kunnen horen).7

Een andere tekst die vaak geciteerd wordt door degenen die geloven dat de doden kunnen horen is de volgende hadieth:

Anas bin Malik heeft overgeleverd dat Allaah’s boodschapper salallaahoe ‘alayhie wa sallam zei:

”Nadat de overledene geplaatst wordt in zijn graf en zijn metgezellen (familie/vrienden) zich omkeren om te vertrekken, hoort hij het sloffen van de voeten terwijl ze aan het weglopen zijn. Dan komen de twee engelen naar hem.”
[deel van een authentieke hadieth vermeldt door al-Boekharie en Moeslim]

Deze tekst vormt geen geldig bewijs dat de doden kunnen horen, nee integendeel, deze overlevering maakt alleen nog een uitzondering duidelijk van wat er algemeen geldt. In dit geval hoort de overledene het sloffen van de voeten van degene die zijn begrafenis hebben bezocht terwijl ze weg lopen. Dit is slechts een tijdelijk vermogen die ze bezitten om te kunnen horen en waaraan een einde komt wanneer de twee engelen van het ondervragen naar hem toe komen8.

Van wat er is gezegd nu, is het heel erg duidelijk, dat de doden in het algemeen niet het vermogen hebben om te kunnen horen. Dit door het feit dat ze ver weg voorbij de barrière (Barzakh) zitten, welke hen afscheidt van onze wereld. Dit bewijst tevens de grove fout in het denken van degenen die steeds pogingen wagen om gesprekken te voeren met de doden, of nog erger, hen om gunsten te vragen. De doden vragen om gunsten is klaarblijkelijke shirk, wat voorzeker de grootste der zonden is.
Einde
Vertaling: Aboe Abdir-Rahmaan
Bron:
www.selefienederland.nl – Het onvermogen van de doden om te horen.

Het vertrouwen op Allah

Geschreven door Shaych Saalih al-Fawzaan

Alle lof is aan Allah de Heer der Werelden en moge Allah`s zegeningen en vrede op Mohammed (صلى الله علبه و سلم) , zijn familie en al zijn metgezellen zijn, en op degenen die met zijn leiding leiden, zijn weg volgen en vasthouden aan zijn soennah tot de laatste Dag.

En wat volgt: Het vertrouwen (op Allah) is een van de grootste aanbiddingen. Allah (تعالى) zegt:

En vertrouw op Allah (alleen), als jullie gelovigen zijn. [al-Maa`idah (5): 23]

Hier stelt Allah als voorwaarde van het geloof: het vertrouwen op Allah.

En Allah (تعالى) zegt tegen zijn profeet (صلى الله علبه و سلم):

En als je dan een besluit hebt genomen, vertrouw dan op Allah. [ale-`Imraan (3): 159]

In dit vers heeft Hij (Allah) zijn profeet (صلى الله علبه و سلم) opgedragen om op Allah te vertrouwen.

En Allah تعالى zegt:

O profeet (Mohammed)! Allah is voldoende voor jou en voor de gelovigen die jou volgen. [al-Anfaal (8): 64]

En Allah تعالى zegt:

En degene die Allah vreest, Hij zal voor hem een uitweg maken (bij iedere moeilijkheid). En Hij zal hem voorzieningen geven, vanwaar hij dat niet had verwacht. En degene die op Allah vertrouwt, Hij (Allah) zal voldoende voor hem zijn. Voorwaar Allah zal zijn doelen volbrengen, voorzeker Allah heeft voor alles een maatstaaf vastgesteld. [at-Talaaq (65): 2-3]

Allah heeft in de dit vers het vertrouwen op Allah verbonden met at-taqwa (godsvrees).

En Allah تعالى zegt:

En degene die Allah vreest, Hij zal zijn zaak makkelijk voor hem maken. Dat is het gebod van Allah die Hij naar jou heeft neer gezonden. En degene die Allah vreest, Hij zal zijn zonden wissen, en zijn beloning vergroten. [at-Talaaq (65): 4-5]

En zo ook heeft Hij (Allah) het vertrouwen verbonden aan de aanbidding in Zijn uitspraak:

Dus aanbid Hem en vertrouw op Hem. [Hoed (11): 123]

En Allah heeft het vertrouwen opgedragen, en heeft degene die vertrouwen geprezen. En Hij (Allah) heeft ons in vele verzen duidelijk gemaakt dat hij houdt van degenen die vertrouwen op Allah, wat duidt op het belang ervan.

En het vertrouwen op Allah valt onder de handelingen van het hart, het is een aanbidding van het hart. Dus het vertrouwen op Allah gebeurt niet met de ledematen, echter gebeurt het met het hart. Zoals het vrezen, het verlangen, angst etc. Dit alles valt onder de handelingen van het hart.

En sommige geleerden hebben gezegd:

Het vertrouwen (op Allah) is van de religie en heeft de positie zoals het hoofd op een lichaam heeft.

Degene die geen vertrouwen (op Allah) heeft, is als degene die geen religie heeft. Zoals het lichaam dat geen hoofd heeft. En het is bekend dat wanneer het lichaam haar hoofd verliest, het niet kan leven. Zo ook de religie, als die het vertrouwen (op Allah) mist, dan zal de religie niet correct zijn.

Dus het vertrouwen op Allah heeft een grote status vanonder de statussen van aanbidding, waarmee Allah de gelovigen onderscheid van anderen. En degene die van oorsprong niet op Allah vertrouwt, die is ongelovig. En degene die op Allah en anderen vertrouwt, die is een moeshriek[1].

Degene die op Allah alleen vertrouwt, hij is degene die gelooft in de eenheid van Allah, en hij is een gelovige waar Allah van houdt en tevreden is met zijn daden en uitspraken. Dit omdat ze op de juiste manier zijn gefundeerd.

Dus wat betekent het vertrouwen (op Allah), waarvan we weten dat het een belangrijk onderwerp is en die een grote positie beaamt in de Islaam?

Het vertrouwen op Allah betekent: Je zaken over laten aan Allah en op Allah alleen steunen, en dit in alle zaken. En de bedoeling van het over laten van je zaken aan Allah, is dat men niet omkijkt naar anderen (behalve Allah).

Dus het vertrouwen op Allah is in de zaken van geloofsleer, in die zin, dat de dienaar met zijn hart niet omkijkt naar een ander dan Allah. Hij steunt ten alle tijden op Allah, door met al zijn zaken te wenden naar Hem.

En de moeshrikien[2] zijn niet in shirk[3] en ongeloof vervallen, behalve nadat ze op anderen dan Allah vertrouwden, hun zaken overlieten aan anderen dan Allah. En geloofden dat een ander dan Allah hun zaken regelde, hen uit hun bezorgdheden haalde en het slechte bij hen weg haalde. Zij begonnen te steunen op afgoden, idolen, bomen, stenen, graven, graftombes en de doden. Zij steunden op dingen die geschapen waren in zaken, die alleen Allah teweeg kan brengen. Dus begonnen zij hen te vragen, voor hen te slachten en verschillende handelingen van aanbidding aan hen te besteden. Zij deden dit omdat zij op hen steunden buiten Allah om. En zij dachten dat zij hen van nut waren of dat zij hen konden schaden of dat zij hun zaken konden regelen.

Daarom pleegden zij ongeloof met Allah toen zij op hen begonnen te steunen en vertrouwden op anderen dan Allah en hun geloofsleren en aanbiddingen begonnen uit te besteden bij anderen dan Hem.

Dus het fundament van shirk is: het vertrouwen op een andere dan Allah en het steunen op een ander dan Allah. En daarom zegt Allah تعالى :

En vertrouw op Allah (alleen), als jullie gelovigen zijn. [al-Maa`idah (5): 23]

En de geleerden hebben over dit vers gezegd: vertrouw op Allah alleen zonder anderen. Dus het vertrouwen is beperkt tot Allah alleen zonder anderen.

En vertrouw op Allah

Met andere woorden: (vertrouw niet) op anderen dan Allah.

(En vertrouw op Allah), indien jullie gelovigen zijn.

Allah maakt in de deze vers duidelijk dat een teken van al-iemaan[4] en tauwhied[5] het vertrouwen op Allah is.

Echter degene die claimt dat hij een gelovige is, maar op een ander dan Allah vertrouwt zoals stenen, bomen, idolen, graven, doden etc. Die is een leugenaar en geen gelovige, omdat hij in zijn aangelegenheden op anderen vertouwt dan Allah.

En ook vertrouwt men op Allah in de wereldse zaken in het verkrijgen van voorzieningen. En men vertrouwt op Allah om bescherming te zoeken tegen het kwade.

Het vertrouwen op Allah is dus in de zaken van religie en in de wereldse zaken.

Bron: Haqieqat at-tawakoel `ala Allah door Shaych Saalih al-Fawzaan. Blz. 7-13. Druk: Dar al-Iemam Ahmed.

-------------------------------------
[1] Voetnoot vertaler: Moeshriek: Iemand die vele goden aanbidt.
[2] Voetnoot vertaler: Meervoud van moeshriek: Iemand die vele goden aanbidt.
[3] Voetnoot vertaler: Afgoderij.
[4] Voetnoot vertaler: Hier wordt het geloof mee bedoeld.
[5] Voetnoot vertaler: Islamitische Monotheïsme. De verklaring dat Allah de enige ware god is en dat niets of niemand het recht heeft om aanbeden te worden behalve Hij.

Uitnodigers aan de poorten van het Hellevuur

Geschreven door Shaych Saalih bin Fawzaan Al-Fawzaan

De eminente geleerde Saalih bin Fawzaan Al-Fawzaan werd gevraagd in al-Moentaqaa (1/320):

“Waarlijk, er zijn velen die zich in deze dagen toeschrijven aan de da'wah die de erkenning willen van de gerespecteerde mensen van kennis, zij die de verantwoordelijkheid op zich hebben, om de oemmah en de jeugd ervan te leiden naar de ware methodiek en de juiste weg. Dus wie zijn de geleerden die u de jeugd adviseert om daarvan kennis te nemen en hun lessen en geluidsopnamen te volgen, om daarvan kennis te nemen en naar terug te keren in belangrijke zaken, nieuwe zaken en tijden van fitan (beproevingen, rampspoeden, chaos)?”

En Shaych Saalih bin Fawzaan al-Fawzaan antwoordde:

“Da'wah (uitnodiging) naar Allaah is een zaak die noodzakelijk is. En de religie werd slechts gevestigd door middel van da'wah en djihaad ná profijtvolle kennis.

Behalve degenen die geloven, rechtgeaarde handelingen verrichten, elkaar aansporen tot waarheid en elkaar aansporen met geduld. (Soeraah Al-’Asr 103:3)

Dus iemaan (geloofsovertuiging) betekent kennis hebben van Allaah, de Glorierijke en Verhevene, Zijn Namen en Eigenschappen en de aanbidding van Hem. En rechtgeaarde handelingen zijn een aftakking van de profijtvolle kennis, omdat handelingen zonder twijfel, gebaseerd moeten zijn op kennis.

Het uitnodigen naar Allaah, het aansporen tot het goede en het geven van oprecht advies aan de moslims, is een vereiste zaak. Echter, niet iedereen is in staat om deze taken uit te voeren. Deze zaken kunnen niet uitgevoerd worden behalve door de mensen van kennis, en de mensen van volwassen inzicht, het zijn immers belangrijke en zware taken, zij kunnen niet uitgevoerd worden behalve door degenen die volledig in staat zijn om ze uit te voeren. En het probleem vandaag de dag is dat de deur van de da'wah een grote openstaande deur is geworden, iedereen betreedt het en schrijft zichzelf toe aan de uitnodiging. Waarlijk, hij kan een onwetende zijn, die niet in staat is om da'wah te doen, waardoor hij meer kwaad dan goed doet. Waarlijk, hij kan ook (emotioneel) overactief zijn, waardoor hij de zaken met haast en achteloosheid bekijkt. Op deze manier produceert hij handelingen, die meer kwaad veroorzaken dan dat zij genezen of hetgeen dat hij wilde corrigeren. Sterker nog, hij kan van degenen zijn die zich toeschrijven tot de uitnodiging, maar dat zij desondanks doelstellingen en begeertes hebben waar zij naar uitnodigen, en die zij proberen te bewerkstelligen ten koste van de da'wah en de eer van de religie. En wellicht is de bedoeling hiervan khilaaf (geschil) (te veroorzaken), om zo de jeugd te doen afdwalen en hen weg te houden van hun gemeenschappen, leiders en geleerden. (Terwijl) zij ogenschijnlijk naar hen toe komen ter advisering en voor da’wah, zoals dat het geval is bij de hypocrieten van deze oemmah. Ze zijn degenen die het slechte willen, maar ze tonen een beeld van goedheid.

Ik zal een voorbeeld geven hiervan dat betrekking heeft op Masdjiedoed-Dieraar (de Moskee van Kwaadstichterij). Zij (de hypocrieten) bouwden een moskee en zij deden het uiterlijk lijken als een rechtgeaarde handeling. Toen vroegen ze aan de Profeet (salallaahoe 'alayhie was sallem) om daarin te bidden, om daarmee de mensen aan te moedigen en het goed te keuren. Maar Allaah wist vanuit de intenties van de bewoners dat zij daarmee slechts de moslims schade wilden berokkenen. Zij wilden de Qoebaa-moskee schade berokkenen, de eerste moskee, dat gebouwd was op taqwa (Godsvrees). En zij wilden de gemeenschap van de Moslims opsplitsen. Dus Allaah verduidelijkte het plan van deze mensen aan zijn Boodschapper (salallaahoe 'alayhie was sallem) en Hij openbaarde Zijn Uitspraak:

En wat betreft degenen die een moskee opgezet hebben door middel van kwaad en ongeloof en om de gelovigen te doen opsplitsen en als een seinpaal voor diegenen die tevoren oorlog voerden tegen Allaah en Zijn Boodschapper, zij zullen zeker zweren dat hun bedoeling slechts het goede was. Allaah getuigt dat zij zeker leugenaars zijn. Sta dus nooit daarin (die moskee). Waarlijk, de moskee waarvan de fundering vanaf de eerste dag gevestigd was op vroomheid, verdient het meer dat jij daarin staat. Daarin bevinden zich mannen die ervan houden om zich te reinigen. En Allaah houdt van degenen die zich reinigen. (Soeraah At-Tauwbah 9:107-108)

Uit dit geweldige verhaal wordt het voor ons duidelijk dat alles dat ogenschijnlijk goede en rechtgeaarde handelingen vertoont, waarheidsgetrouw kan zijn in wat het doet. Desondanks, wordt soms met hetgeen dat gedaan wordt, het tegenovergestelde bedoelt van hetgeen dat aan de buitenkant zichtbaar is. Dus degenen die zich vandaag de dag toeschrijven tot de da'wah, onder hen bevinden zich bedriegers, die de jeugd willen misleiden, en de mensen af laten dwalen van de ware religie, en het opsplitsen van de verenigde gemeenschap van de moslims en het af laten dwalen in ramspoed. En Allaah de Glorierijke en Verhevene heeft ons voor dergelijke individuen gewaarschuwd.

Zouden zij (de huichelaars) met jou meegegaan zijn, dan zouden zij niets anders dan chaos aan jou toegevoegd hebben, en zij zouden zich gehaast hebben in jullie midden (om corruptie te zaaien) en opsplitsing te veroorzaken, en er zijn onder jullie sommigen die naar hen geluisterd zouden hebben. En Allaah is de Alwetende met betrekking tot de overtreders. (Soeraah At-Tauwbah 9:47)

Dus de aandacht dient niet te worden gevestigd op de toeschrijving, noch aan datgene wat zichtbaar wordt van die individuen. Echter, aandacht en nadere beschouwing dienen te worden gegeven aan de realiteit en de eindresultaten van de zaken.

En de individuen die zich toeschrijven tot de da'wah, het is verplicht om hen te beschouwen: Waar hebben zij gestudeerd? Van wie hebben ze hun kennis genomen? Waar komen zij vandaan? Wat is hun ‘aqiedah (geloofsovertuiging), en hun invloed en effect op de mensen moet beschouwd worden. Wat hebben zij gedaan dat resulteerde in goedheid? En welke van hun handelingen bracht daadwerkelijk correctie met zich mee? Het is verplicht om hun toestanden te bestuderen, voordat we door hun verklaringen en uiterlijke verschijningen bedrogen worden. Er is geen twijfel aan deze zaak, vooral in deze tijd die veel rampspoeden en chaos kent. En werkelijk, de Profeet (salallaahoe 'alayhie was sallem) beschreef de uitnodigers van rampspoeden en chaos door te zeggen dat zij een volk van onze huid zijn en zij met onze tong spreken.

Toen de Profeet (salallaahoe 'alayhie was sallem) werd gevraagd naar de fitan (beproevingen, ramspoed, chaos), zei hij:


Zij zullen uitnodigers aan de poorten van het Hellevuur zijn. Wie hun uitnodiging accepteert, zal erin geworpen worden.”

Dus hij noemde ze uitnodigers! Dus het is aan ons om hier aandacht aan te besteden. En we moeten niet iedereen en hun vrienden voor de uitnodiging verzamelen, noch iedereen die zegt: “Ik nodig uit naar Allaah!” Dus het is noodzakelijk om in de realiteit van zaken te kijken, en het is noodzakelijk om in de realiteit van de individuen en groeperingen te kijken. Dus Allaah, de Glorierijke en Verhevene, beperkte de uitnodiging naar Allaah door uit te nodigen naar de Weg van Allaah. Allaah, de Meest Verhevene, zegt:

Zeg: Dit is mijn weg, ik nodig uit naar Allaah. (Soeraah Yoessoef 12:108)

Dit bewijst dat er mensen zijn die naar iets anders uitnodigen dan Allaah, en Allaah de Verhevene heeft ons geïnformeerd dat de ongelovigen uitnodigen naar het Vuur. Hij zegt:

En huw de afgodendienaressen niet, totdat zij geloven. En een slavenvrouw die gelooft is beter dan een (vrije) afgodendienares, ondanks dat zij u behaagt. En huw uw dochters niet met afgodendienaren, totdat zij geloven. En voorzeker een gelovende slaaf is beter dan een vrije afgodendienaar, ondanks dat hij u behaagt. Deze afgodendienaren nodigen u uit naar het Vuur, maar Allaah nodigt u uit naar het Paradijs en vergeving met Zijn toestemming. (Soeraah Al-Baqarah 2:221)

Dus het is noodzakelijk om de zaken van de uitnodigers te beschouwen. Shaychoel-Islaam Mohammed bin ‘Abdoel-Wahhaab (1206 N.H.) (rahiemahoellaah), zegt over deze Aayah:

Zeg: Dit is mijn weg, ik nodig uit naar Allaah. (Soeraah Yoessoef 12:108)

“Dit bevat dus oprechtheid en zuiverheid van intentie. Dus velen van de mensen nodigen slechts uit naar zichzelf, en zij nodigen niet uit naar Allaah, de Machtige en Majesteitelijke.””[1]

Einde van Shaych Saalih al-Fawzaan’s woorden.

En de eminente Shaych Saalih al-Fawzaan werd gevraagd:

“En wat zijn de eigenschappen van de geleerden die gevolgd moeten worden?”

Daarop antwoordde de shaych:

“De eigenschappen van de geleerden die gevolgd moeten worden zijn de mensen van kennis van Allaah, de Glorierijke en Verhevene. Degenen die begrip en inzicht hebben verkregen van het Boek van Allaah en de Soennah van zijn Boodschapper (salallaahoe 'alayhie was sallem) en profijtvolle kennis hebben opgedaan en ook rechtgeaarde handelingen verrichten. Dat betekent dat degenen die gevolgd dienen te worden, degenen zijn die beide zaken in zich hebben gecombineerd: profijtvolle kennis en rechtgeaarde handelingen. Dus de geleerde die niet handelt naar zijn kennis moet niet gevolgd worden. En de onwetende die geen kennis heeft, moet ook niet gevolgd worden. Men moet slechts diegene volgen die beide zaken in zich heeft gecombineerd: profijtvolle kennis en rechtgeaarde handelingen. Wat betreft diegenen die gevolgd moeten worden in ons land (i.e. Saoedi-Arabië) van wie hun cassettebandjes en lessen worden opgenomen, zijn veeltallig, en aan Allaah behoort alle Lof en Dank. Ze zijn bekend bij de mensen, iedereen kent ze, of het nu de stadsbewoner is, of de bedoeïen, of de ouderen of de jongeren. Zij kennen de mensen van kennis, van wie naar uitspraken wordt gerefereerd, en naar hun voorbeeld gehandeld wordt. Zij zijn degenen die bevoegd zijn in de oemmah om fataawah uit te vaardigen en qadhaa (gerechtelijke oordelen) en onderricht en andere zaken. Degenen van wie de kennis bekend is en zij bekend staan om betrouwbaarheid en toewijding.

En aan het hoofd van onze geleerden staat de eminente Shaych ‘Abdel-‘Aziez bin Baaz (salallaahoe 'alayhie was sallem). Hij is een man, die Allaah heeft begunstigd met diepgegronde kennis en vrome handelingen, en met het uitnodigen naar Allaah, en ichlaas (oprechtheid, zuiverheid van intentie) en sidq (waarheidsgetrouwheid), wat niet onbekend is bij iedereen. Van hem, en alle Lof en Dank komen toe aan Allaah, is veel goeds afkomstig zoals boeken, folders, cassettebandjes, lessen. Zo ook de geleerden die fataawah uitvaardigen in het radioprogramma ‘Noeroen ‘allaa ad-Darb’. Zij, en alle Lof en Dank komen toe aan Allaah, de oemmah is bevredigend gesteld met hun fataawah en profijtvolle uitspraken, zoals de eminente Shaych ‘Abdoel-‘Aziez bin Baaz, de eminente Shaych Mohammed bin Saalih Al-‘Othaymien, de eminente geleerden, de rechters in rechtspraak en justitie. Zij houden zich immers niet bezig met gerechtelijke oordelen, waarmee zij de mensen kwaad berokkenen in hun familiebanden, eigendommen en huwelijksovereenkomsten. Zij doen pas uitspraak, behalve, nadat zij passende kennis erover hebben ingewonnen. De rechters zijn de mensen die betrouwbaar worden geacht, omdat de Walie oel-Amr (regeringsleider) hen vertrouwt. En ook de oemmah vertrouwt hen in deze zaken. Zo ook zijn de geleerden die wedijver hebben, en voet hebben in de da'wah, zoals de eminente Shaych ‘Abdoel-Mohsin Al-‘Abbaad, de eminente Shaych Rabie’ bin Haadie (Al-Madkhalie), en zo ook de edele Shaych Saalih As-Soehaymie, en zo ook de eminente Shaych (Mohammed) Ammaan Al-Djaamie. Zij hebben grote inspanningen in het verrichten van da'wah, het hebben van ichlaas (oprechte en zuivere intentie), en weerleggingen van degenen die een afdwaling van het juiste spoor trachten te bewerkstelligen in de da'wah. Zij hebben immers ervaring, informatie en geduld met gepraat (van mensen), en kennis van het juiste en het slechte. Het is dus verplicht om hun lessen en cassettebandjes te verspreiden en dat men er profijt uit doet. En elke geleerde die niet bemerkt wordt op fouten in zijn bewandelen (van de methodiek) en gedachtegang, van hem dient dan kennis te worden genomen.”

En de eminente Shaych Saalih al-Fawzaan werd gevraagd:

“Wat is het oordeel van de aanwezigheid van deze sektes: de Tabliegh[2], de Ichwaan[3] en andere dan hen in de verschillende Moslimlanden?”

Dus antwoordde zijne eminentie:

“Het is verplicht voor ons om deze djamaa’aat niet te accepteren, die nieuw verschenen zijn, omdat ze ons willen laten afdwalen en ons willen laten afsplitsen. Ze maken van deze een Tablieghie, en van deze een Ichwaanie en deze zo en zo. Waarom deze verdeeldheid? Dit is ongeloof in de gunst van Allaah, de Glorierijke en Verhevene. Wij zitten slechts op één djamaa'ah (verenigde gemeenschap), op eenheid en duidelijkheid betreffende onze zaak. Waarom zouden we datgene wat beter is verruilen voor iets dat minder is? Waarom zouden we ons verlagen van wat Allaah de Glorierijke en Verhevene ons mee geëerd heeft van eensgezindheid, harmonie en de juiste weg en vervolgens overgaan naar verschillende djamaa’aat, die ons verdelen, onze eenheid laten vergaan en haat onder ons doen zaaien? Dit is niet toegestaan, nooit!”

En de edele Shaych Saalih bin Fawzaan al-Fawzaan werd gevraagd:

“Wat is Djamaa’at at-Tabliegh? En wat is de Manhadj die zij bewandelt? En is het toegestaan om zich erbij aan te sluiten en mee te gaan met haar leden – zoals zij zeggen – voor de uitnodiging? En hoe zit het als zij gestudeerd hebben en mensen zijn van een juiste ‘aqiedah zoals de jeugd van dit land bijvoorbeeld?”

Daarop antwoordde zijne eminentie:

“Het basisprincipe dat gevolgd moet worden is dat het verplicht is om de djamaa’ah te volgen (verenigde gemeenschap van moslims), en zich erbij aan te sluiten, het te bewandelen en het uit te voeren. Dat is de djamaa'ah dat hetgeen bewandelt waar de Profeet (salallaahoe 'alayhie was sallem) en zijn Metgezellen op zaten. Wat hetgeen betreft dat hieraan tegenstrijdig is, dan is het noodzakelijk om zich hiervan vrij te verklaren. Ja, het is verplicht voor ons allen om hen uit te nodigen naar Allaah, hun fouten aan hen te verduidelijken en hen uit te nodigen naar het Boek van Allaah en de Soennah van Zijn Boodschapper (salallaahoe 'alayhie was sallem) en datgene waarop de Selefoes-Saalih op zaten. Dat is immers verplicht voor ons. Maar om ons bij hen aan te sluiten, en met hen mee te gaan, en in hun voetstappen te treden, terwijl we weten dat zij zich op een onjuist pad bevinden, dan is dit niet toegestaan. Dit betekent immers wallaa (loyaliteit) aan iets anders dan de djamaa'ah dat vasthoudt aan hetgeen waar de Boodschapper (salallaahoe 'alayhie was sallem) en zijn Metgezellen zich aan vasthielden.”

Bron: "Doe'aat 'allaa Abwaabie Djahannam" door Shaych Saalih Al-Fawzaan met enkele toevoegingen. Het boekje werd uitgegeven door Maktabat Al-Forqaan in de VAE.

Wie zijn Ahloel hadieth?

Geschreven door Shaych Rabie' ibn Haadie al-Madchalie

Zij zijn degenen die in de voetsporen zijn getreden van de metgezellen en de Taabi`ien[1], hen in het goede hebben gevolgd, in het vasthouden aan het boek (van Allaah) en de Soennah (van de Profeet), zich hier aan vast te bijten met hun kiezen en deze (Qor`aan en Soennah) voorrang te geven vóór iedere uitspraak en leiding. Of dat nu in de zaken van geloofsleer, aanbiddingen, handelingen, manieren, politiek of het sociale leven is.

En zij zijn degenen die hier naar uitnodigen met volledige serieusheid, oprechtheid en standvastigheid. En zij zijn degenen die de kennis dragen van de Profeet (salallahoe `alayhie was sallem) en de vervormingen van degenen die overdrijven (in de religie) verbannen en bestrijden. En zij (Ahloelhadieth) bestrijden de mensen van valsheid en hun (valse) beweringen en zij bestrijden de onwetenden die zaken op een verkeerde manier interpreteren.

Dus zij zijn degenen die in de weg stonden van elke groep die is afgedwaald van de weg van Islaam. Zoals de Djahmiejah, de Moe`tazilah, de Chawaaridj, de Rawaafidh, de Moerdji`ah, de Qadariyyah en al degenen die zijn afgedwaald van de weg van Allaah en hun lusten en begeerten hebben gevolgd in elke tijd en in elke plaats. En zij laten zich niet beïnvloeden in de zaak van Allaah door het verwijt van degene die hen verwijten. (m.a.w. het maakt hen niet uit wat de mensen over hen zeggen als zij de waarheid duidelijk maken).

Zij zijn de groep die de Boodschapper van Allaah (salallaahoe `alayhie was sallem) heeft geprezen in zijn uitspraak:

En er zal altijd een groep van mijn Oemmah (gemeenschap, natie, groep mensen) duidelijk op de waarheid blijven, niemand die ze in de steek laat, noch die hen tegengaat, zullen hen deren, totdat het Uur aanbreekt.[2]

Zij zijn de Geredde Groep, standvastig op datgene waarop de Boodschapper (salallaahoe `alayhie was sallem) en zijn Metgezellen waren. Degenen die onderscheidden en beschreven zijn door de Boodschapper van Allaah (salallaahoe `alayhie was sallem) toen hij zei dat deze Oemmah zich zal opsplitsen in drieënzeventig groeperingen die allemaal naar het hellevuur zullen gaan behalve één. Toen werd er gevraagd: “Wie zijn zij, O Boodschapper van Allaah?” Hij antwoordde: “Zij zijn degenen die op datgene zijn waarop ik en mijn Metgezellen vandaag de dag zijn.”

En dit is niet iets wat we zeggen in overdrijving of enkel een bewering. Maar voorwaar, wij spreken over een realiteit waarvan de tekst van de Qor`aan en de Soennah getuigt, waarvan de geschiedenis getuigt en waar hun verklaringen, hun staat van dienst, hun geschriften en werken (i.e. van Ahloelhadieth) ook voor getuigen. Zij zijn degenen die deze uitspraak van Allaah onder ogen zien:

En houdt jullie allen vast aan het touw (Qor`aan, Soennah) van Allaah. (Al-`Imraan: 103)

En Zijn uitspraak:

Dus laat degenen die het bevel van de Boodschapper tegengaan gewaarschuwd zijn voor een fitnah die hen treft of een pijnlijke bestraffing die op hen valt. (Al-Noer: 63)

Zij zijn de eersten die afstand nemen van hetgeen tegenstrijdig is aan het bevel van de Boodschapper (salallaahoe `alayhie was sallem) en zij staan het verst weg van fietnah. Zij zijn degenen die het volgende als wetgeving nemen:

Maar nee, bij jouw Heer! Zij zullen niet geloven, totdat zij jou (O Mohammed) laten oordelen in al hun geschillen, en in henzelf geen verzet vinden tegen jouw besluiten, en hen accepteren met volle overgave. (Al-Nisaa: 65)

Zij zijn degenen die de Qor`aan en de Soennah hun oorspronkelijke waarde geven en hen de eer geven die zij verdienen. Zij (Ahloelhadieth) geven prioriteit aan hen (Qor`aan en de Soennah) boven alle uitspraken van de mensheid, en zij stellen hun leiding voor op de leiding van de gehele mensheid, en zij oordelen ernaar in alle zaken met complete voldoening, met uitgestrekte borsten vrij van beperking of irritatie. Zij geven zich over aan Allaah en Zijn Boodschapper (met) een volledige overgave in hun `Aqiedah, aanbidding en (wereldse) aangelegenheden. Zij zijn degenen voor wie de uitspraak van Allaah bedoeld is:

De enige woorden van de gelovigen, wanneer zij naar Allaah en Zijn Boodschapper opgeroepen worden, wanneer hij onder hen oordeelt, zijn slechts dat zij zeggen: Wij luisteren en gehoorzamen. En zij zijn degenen die zullen welslagen. (Al-Noer: 51)

Zij (ahloelhadieth) zijn[3]: Sa`ied ibn al-Moesayyib (o. 90 NH), `Oerwah ibn Zoebayr (o. 94 NH), `Alie ibn al-Hoessayn Zain al-`Aabidien (o. 93 NH), Mohammed ibn al-Hanafiyah (o. na 80 NH), `Oebaydoellaah ibn `Abdillaah ibn `Oetbah ibn Mas`oed (o. 94 NH of later), Saalim ibn `Abdillaah ibn `Omar (o. 106 NH), al-Qaasim ibn Mohammed ibn Aboe Bakr as-Siddieq (o. 106 NH), al-Hasan al-Basrie (o. 110 NH), Mohammed ibn Sirien (o. 110 NH), `Omar ibn `Abdoel-`Aziez (o. 101 NH) en Mohammed ibn Shibaab az-Zoehrie (o. 125 NH).

Dan de Atbaa`at-Taabi`ien en aan het hoofd van hen: Iemaam Maalik (o. 179 NH), al-Awzaa`ie (o. 157 NH), Soefyaan ibn Sa`ied ath-Thawrie (o. 161 NH), Soefyaan ibn `Oeyaynah (o. 198 NH), Ismaa`iel ibn `Oelayyah (o. 193 NH), Layth ibn Sa`d (o. 175 NH).

Daarna degenen die hen volgden en aan het hoofd van hen: `Abdoellaah ibn al-Moebaarak (o. 181 NH), Wakie` ibn Djarraah (o. 197 NH), de Iemaam Mohammed ibn Idries ash-Shaafi`ie (o. 204 NH), `Abdoer-Rahmaan ibn Mahdie (o. 198 NH), Yahyah ibn Sa`ied al-Qattaan (o. 198 NH) en `Affaan ibn Moslim (o. 219 NH).

Dan hun studenten die hen volgden in deze methodiek, en aan het hoofd van hen: de Iemaam Ahmed ibn Hanbal (o. 241 NH), Yahyaa ibn Ma`ien (o. 233 NH) en `Alie ibn al-Medienie (o. 234 NH).

Dan hun studenten zoals al-Boechaarie (o. 256 NH), Moslim (o. 261 NH), Abie Haatim (o. 277 NH), Aboe Zoer`ah (o. 264 NH), Aboe Daawoed (o. 275 NH), at-Tirmidhie (o. 279 NH) en an-Nesaa`ie (o. 303 NH).

Dan degenen die in de voetsporen traden van de generaties die hen voorgingen, zoals Ibn Djarier [at-Tabarie] (o. 310 NH), Ibn Choezaymah (o. 311 NH), ad-Daaraqoetnie (o. 385 NH), al-Chatieb al-Baghdaadie (o. 463 NH) en Ibn `Abdoel-Barr an-Nimarie (o. 463 NH).

En `Abdoel-Ghanie al-Maqdasie (o. 600 NH), Ibn Qoedaamah (o. 620 NH), Ibn Salaah (o. 643 NH), Ibn Taymiyyah (o. 728 NH), al-Mizzie (o. 743 NH), adh-Dhahabie (o. 748 NH), Ibn Kethier (o. 774 NH) en hun tijdsgenoten en degenen die na hen kwamen, en in hun voetsporen traden in het vasthouden aan het Boek en de Soennah tot aan de dag van vandaag.

Dit zijn degenen die ik bedoel met Ahloel-Hadieth.

Arabische bron: Fragment vertaald uit het boek: Makanat ahloelhadieth wa ma`thoerahoem wa atharahoem alhamiedat fie dien.

Zie:

-----------------------------------

[1] Voetnoot vertaler: Zij zijn degenen die de metgezellen opvolgenden. Op gezag van 'Aisha: Een man vroeg aan de Profeet (salaallaahoe `alayhie was sallem): “Wie zijn de beste mensen?” Hij (sallahoe alayhie was sellem) antwoordde: “De (mensen van de) eeuw waarin ik nu leef, vervolgens de tweede (eeuw) en dan de derde (eeuw).” (Overgeleverd door Moslim nr.2536)
[2] Een authentieke hadieth, verzameld door Moslim 3/1523, Ahmed 5/278-279, Aboe Daawoed 3/4. Tirmidhie 4/420, Ibn Maadjah 1/ 4-5, Haakim 4/449-450, at-Tabaraanie in Moe`djam al-Kabier 7643 en Aboe Daawoed at-Tayaalisie blz. 94, nr. 689. Sahieh verklaard door al-Albaanie in as-Sahiehah.
[3] Na alle metgezellen van de Boodschapper van Allaah en de rechtgeleide chaliefen en de leiders van de taabi`ien.

القران الكريم

live duroos